Even (terug) naar de collegebanken. Ik geef u een klein college ‘rekenrente’. In pensioenland is dat woord zwaar besmet. Dat zal u niet zijn ontgaan. Om de reikwijdte van het begrip en het effect ervan als die spreekwoordelijke ‘rode-lap-op-een=stier’ te illustreren, geef ik u een simpel voorbeeld. Verder moet u gedurende de minuut dat u deze column leest vooral in het achterhoofd houden dat ‘rekenrente’ een construct is en niet(s) met de werkelijkheid (bij pensioenfondsen) van doen heeft.

Stel, je zegt iemand toe over 10 jaar 100 euro te betalen. Je kunt dan nu 100 euro in een kluis leggen. Maar je kunt ook geld op een spaarrekening zetten. Dan krijg je elk jaar rente. Je hoeft dus nu geen 100 euro in te leggen maar een kleiner bedrag. Als de rente 1% is, dan is dat bedrag € 90,53. Stel dat de rente 2% is, dan heb je maar 82,05 euro nodig. Bijna een tientje minder dus.

Zo werkt het nu ook bij pensioenfondsen. Ze bepalen de hoeveel geld die ze nodig hebben om straks het toegezegde pensioen uit te keren. Dat doen ze aan de hand van de rekenrente. De overheid – u en ik als burgers die eens in de vier jaar een nieuw parlement kiezen, dus – heeft in de wet vastgelegd dat de Nederlandse Bank de bevoegdheid heeft om de hoogte van die rekenrente voor te schrijven. Dat doet DNB niet alleen. Elke vijf jaar wordt een commissie van wijze mannen en vrouwen samengesteld om die te bepalen. Die rekenrente moet wettelijk gesproken risicovrij zijn om een zo groot mogelijke garantie te kunnen geven. De marktrente heeft daar dus niets mee van doen.

En nu komt de rode lap. Vakbonden en politici pleiten regelmatig voor het verhogen van de rekenrente. Als je dat doet, dan hoeven pensioenfondsen minder geld in kas te houden. Ze hebben dan op papier ‘opeens’ geld over. Da’s mooi om ‘leuke dingen’ te beloven. Indexatie bijvoorbeeld. Politici en vakbondsbestuurders zijn daar gek op. Maar door de rekenrente te verhogen komt er natuurlijk geen geld bij. Pensioenfondsen zijn door een hogere rekenrente niet opeens rijker geworden. Maar als een pensioenfonds nu wél extra geld uitgeeft, blijft er (te) weinig over voor toekomstige generaties. Is dat eerlijk? Vraag uzelf dat maar eens af. Het antwoord is overigens een heus dilemma. Er is geen ‘goed’ of ‘fout’.

In Nederland speelt de discussie over de rekenrente hoog, heel hoog op. In december nog bemoeide minister Koolmees zich ermee. Hij moest bakzeil halen. Tegen alle adviezen in, verhoogde hij tijdelijk (?) de rekenrente zodat pensioenfondsen hun pensioenen niet hoefden te verlagen. U weet nu dat dit ten koste gaat van komende generaties die ook op pensioen rekenen.

Is Nederland het enige land dat met deze rekenrente worstelt. Nee! In heel Europa is de rente laag en speelt – onderhuids – het fenomeen dat ik hierboven beschreef. Veel landen zijn tegen een risicovrije rekenrente voor pensioenfondsen, omdat ze dan ineens veel slechter scoren. Groot-Brittannië rekent met een verwacht rendement, maar belooft een vast pensioen én indexatie. Dat kán dus niet. De werkelijke dekkingsgraad van hun pensioenen ligt daar op een magere 50% à 60% (in Nederland nog altijd rond 100%). Maar dat zien de deelnemers niet. Arme Britten. Voor hen is het een Brexit en ook nog eens een verdampt pensioen in de ‘misty clouds’ waar het drijvende Koninkrijk toch al zo berucht om is.

 


Dit artikel verscheen in “Blik op Portugal 173”.