Het was op die koude winteravond van zes december 1962 dat ik voor het eerst de geur van de armoede heb geroken. De stank van een petroleumkachel in een kleine woonkamer. De doordringende geur van drogende luiers aan een wasdraad. Het was sinterklaasavond en we trokken in korte broek als goede padvinders naar een arm gezin met een mand vol snoep en kleine geschenken. We zijn er een half uurtje gebleven. Ik was zwaar onder de indruk en stond erbij als de jonge Siddharta uit de gelijknamige, prachtige roman van Hermann Hesse. Ik ervoer dezelfde schok als Siddharta die voor het eerst zijn luxueus paleis verliet en geconfronteerd werd met de armoede van het plebs. Nooit vergeet ik de droevige blik in de ogen van de moeder en het gehuil en getier van de vier slonzige kinderen in de schaars verlichte kamer. Eenmaal terug thuis besefte ik pas wat een bofkont ik was. Een goede les voor het leven.

Dat er nog steeds mensen zijn die op liefdadigheid aangewezen zijn is duidelijk zichtbaar wanneer ik door het doodse Lagos wandel. Bedelaars en verkleumde sukkelaars, verslaafd of verstoten, ze hebben allemaal dezelfde desperate blik, dezelfde moedeloze uitstraling. Je kan ze in elke grootstad vinden, de armoezaaiers en drop-outs zonder dak noch perspectief. Zij rekenen op onze goedhartigheid, onze liefdadigheid, ons wisselgeld. Vrijgevigheid genereert meer geluk dan schraapzucht, zei de wijze en hij had gelijk.

Tja, we zijn op de wereld om mekaar te helpen, nietwaar… maar er zijn ook lui die handig misbruik maken van onze goedgeefsheid. Daar ben ik in m’n Brugse periode van overtuigd geraakt. Een paar bevriende muzikanten hadden kennis gemaakt met een Servische journalist die hen verteld had dat hij tijdens een bombardement zijn twee kinderen had verloren en samen met z’n vrouw naar ons land was gevlucht. Als erkend vluchteling kreeg hij een ruim huis aangeboden en een paar goede zielen zorgden voor een schrijfmachine, een koelkast, een vaatwasmachine en noem maar op. Hij was een vlotte, joviale kerel die vloeiend Engels en Frans sprak. Zijn echtgenote daarentegen was zwijgzaam en kwam nooit het huis uit. Soms nodigde hij ons uit voor een dinertje. Nergens was een foto van hun kinderen te zien. Dat was vreemd, maar goed, de wijn vloeide rijkelijk en de food was heerlijk. Toen de zomer in zicht kwam, stelde hij ons voor om met de hele bende drie weken verlof door te brengen op het landgoed van zijn grootvader in Macedonia. We moesten alleen een voorschot op de vliegtuigtickets betalen. Mijn Annie, die een echte speurneus heeft, vertrouwde het zaakje niet tot grote verbazing van onze vrienden die meteen betaald hadden. Toen begon hij stiekem al de spullen te verkopen die hij gekregen had aan soms drie verschillende mensen tegelijkertijd. Twee dagen later waren ze met het geld en de noorderzon verdwenen. Veel te goed is half zot, zei mijn moeder altijd en ze had gelijk.

Até breve, faça sol, chuva ou neve