Anderhalf jaar terug trad in Portugal een linkse regering aan, die het besparingsbeleid tenietdoet. Zwijgzaam, welbewust anders dan het Griekse Syriza. Het land fleurt op, maar de trojka zint op wraak. 

“Z

omaar dreef de grauwsluier weg.’ Aan de toog van een taveerne, midden in Lissabon, denkt Gentil terug aan de stille revolutie. Vier jaar lang had hij, zoals vele Portugezen, met de rug naar de toekomst geleefd. ’s Ochtends verraste de krant nimmer: almaar meer besparen, vier feestdagen vervielen, meer werken met minder rechten, voor een aldoor lager loon – zonder één bericht van verlichting, over later. Luchthartig was Lissabon al nooit, en het gemoed verzwaarde per maand, ook bij Gentil, die zich om het geld vaak de wijn ontzegde. Op dat gemis loopt hij nu met grote teugen in; een heildronk op António Costa.

Haast heimelijk nam die Costa, een socialist, in november 2015 de macht over – en direct draaide hij de politiek om. De versobering is voorgoed voorbije tijd, zei de premier. Een paar dagen zoemde dat zachtjes door Europa, maar al vlug vergat men hem, door Costa’s toedoen. Toespraken vol rancune over de trojka (van EU, ECB en IMF) geeft hij niet, liever bedisselt hij in de coulissen. Zo blíjft de Portugese crisis in de schaduw van het nieuws – Spanje is groter, Griekenland is erger – en dat is Costa’s doel: volgens analisten vreest hij de financiële markten, en die verkiezen kalmte. De prijs van tumult is hoog, toont de Griekse zaak.

Kalmte kwam eveneens over Gentil, vijftiger en stadsambtenaar. Zijn salaris was met een derde verkleind, vertelt hij in het vale licht van de taveerne, gebogen over varkenssnuit en kippenlever. Nu geeft Costa de helft ervan terug, en ook vervallen de werkuren die de trojka had toegevoegd. ‘We overléven het,’ zegt Gentil, ‘dat proef je in Portugal; we ademen weer.’ Die ommekeer in gevoel is ongrijpbaar, maar wie Lissabon van de vroege crisis kent, ziet nu andere gezichten, de lichaamstaal is monter. Zelfs de pastelkleur van de huizen is niet langer droevig, maar kwiek. Crisis is een klimaat, het kruipt overal in.

De spiraal gaat opwaarts, de economie groeit aan, maar weggewist is de crisis niet, weet Gentil. Hij geeft milieules op scholen, die fors onder de bezuiniging leden, maar niet zózeer als de Griekse. ‘Je ziet er de trojka’s erfenis, de alledaagse armoede. Veel kinderen, in oude kleding, krijgen er hun enige maaltijd van de dag – in de vakantie blijft de cafetaria open en eet het gezin mee. Zulke levens vallen niet vlot op te blinken, Costa is geen tovenaar.’

De trojka trad binnen in 2011 en legde haar doctrine op, in ruil voor de noodlening van 78 miljard euro. Maar de neergang was zo vlug en zo groot, dat de Portugezen uit woede in 2012 entroikado kozen tot Woord van het Jaar: ‘getrojkeerd zijn’. Tot chantage hoefde het driespan – anders dan in Athene – niet over te gaan: Pedro Passos Coelho, destijds de premier, eigende zich alle ideeën toe en bezuinigde steeds meer dan gevraagd. Hij had neoliberaal bloed, was ‘trojkaanser dan de trojka’, hoorde je in Portugal. Hoewel die trojka drie jaar terug vertrok, het programma liep af, ging Passos Coelho dóór – tot de vroege winter van 2015.

Een jonge communist

Volledig vrij is António Costa allerminst, sinds de verkiezingen. De president liet hem op papier beloven niet de euro te verlaten en niet de hoge staatsschuld in twijfel te trekken – anders zou hij Costa’s intrede versperren. Ook ziet Brussel van nabij toe op de begroting, het tekort dient ruim onder de drie procent te blijven. En aan zijn linkerkant sloot Costa een verbond met de communisten en Bloco de Esquerda, de ruggensteun van zijn minderheidsregering. Maar als de premier – onder pressie – de linkse koers vaarwel zegt, dan ontbinden zij de alliantie. Zo laveert hij tussen allerlei wensen en plichten.

Evenwel oogt Costa ontspannen, tevreden zelfs, en daar is reden toe: eindelijk is de begroting goed en in het derde kwartaal van 2016 was de economische groei in de Europese Unie nergens groter dan in Portugal. ‘We hebben al onze beloftes aan het Portugese volk gestand gedaan’, zei Costa een tijdje terug. ‘We sloegen de besparingsbladzijde om en tonen dat er een alternatief is.’ Níet zuinig zijn betaalt zich uit, zei hij. Costa overwon de scepsis: eind 2016 steunde 81 procent van de Portugezen hem.

Inmiddels is São Bento, het parlementsplein, ontdaan van dranghekken. Portugal is niet mediterraan, maar Atlantisch, en dat tekent het karakter. Weemoed was veelal de respons op de trojka, als tegenbeeld van Athene, dat ontvlambaar is en honderdmaal een veldslag vertoonde. Maar gaandeweg wekte Passos Coelho zoveel weerzin op – door uitlatingen als ‘span je in, zoek een baan in het buitenland’ – dat er één keer een regen van stenen neerdaalde op het politiekordon voor het parlement. Twee, drie uur duurde dat, en ineens vielen de agenten aan, tuigden tientallen betogers af, en het ongeloof raasde door de stad. Dit was Lissabon niet, waar de anjer het geweld verving. Wekenlang bleef de paarse waas – van een verfbom – op de witmarmeren trappen achter, als herinnering.

Dezer dagen weerschijnen ze verblindend, wanneer João Oliveira ze beklimt. Binnen, in de Assembleia, ziet hij minutieus toe op het akkoord met Costa. Als leider van de communisten ontmoet hij de premier wekelijks, vóór het debat, om met een idee in te stemmen – of niet. Zo zegt Oliveira in zijn werkkamer: ‘Een beknotte begroting om alleen aan een Brusselse “regel” te voldoen, dat is onacceptabel. Bij alles is Portugals belang de basis.’

Tot dusver hoeft Costa niet te kiezen voor één kant. Hij verlaagt de belastingen en de btw, jaagt de koopkracht aan, de economie groeit, tienduizenden banen kwamen erbij, en zo krijgt hij ook meer geld binnen, vervallen veel uitkeringen, en zo verder. De Europese norm en uitgeven gaan hand in hand. ‘Maar Costa moet de politiek nòg meer omkeren’, vervolgt Oliveira. ‘De trojka liet hier veel vlekken achter: de ambtenarij en de arbeiders zijn uitgebuit, de wetgeving is nu van elastiek – een bedrijf doet wat het wil, tot massaontslag aan toe. In de trojkatijd zijn de vakbonden haast opgeheven, de collectieve onderhandeling ging van twee miljoen mensen naar tweehonderdduizend. Maar “competitiever” kun je de toestand niet noemen.’

Jong is Oliveira, 37 jaar, met toefjes baard en een donkere blik, die verder verduistert als het Grondwettelijk Hof aan bod komt, dat meermaals door Passos Coelho is gedwongen om een grondrecht op te schorten, over ontslag en pensioen. ‘Steeds koos de trojka zijn kant’, stelt Oliveira. ‘Zo zei ze: “Alle Portugese instituties moeten het belang van deze maatregelen inzien, en geen blokkades opwerpen.” Passos Coelho wilde, bijvoorbeeld, het vakantiegeld niet uitbetalen, al beval het Hof wél ertoe. Via een parlementaire procedure vroeg Passos Coelho’s partij het Hof om verantwoording, wat een poos zou duren, en na die uitleg zei hij: “Och, ’t is te laat.” In de gewone wereld ga je om zulke zaken de cel in, maar de trojka plaatst zich boven de wet. De rechtsstaat herstellen, dat is het hoofddoel.’

Evenwel vliegt de trojka nog tweemaal per jaar naar Lissabon, om ongevraagd advies te geven, publiek en privé. ‘De communiqués zijn invloedrijk,’ zegt Oliveira, ‘ook al dwingen die niet langer direct beleid af. De economische elites lezen ze en in de praktijk staat “aanbevelen” gelijk aan “opleggen”, want als Costa weigert terug te keren naar de doctrine, voert Brussel een verdekte charge uit in het begrotingsgesprek.’

Het stemt Europa nerveus dat communisten dicht bij de macht vertoeven, denkt Oliveira – met name nu het land opbloeit. ‘Mijn partij is revolutionairder dan Syriza. De trojka voerde oorlog tegen Athene – verkoop en versober alles, of we laten je failliet gaan –, maar door Syriza’s weerwoord alléén verdween de misère niet. Wil men Costa ten val brengen, dan moet Portugals proletariaat gereed staan; om het proces te leiden, de banken te beheren. Zonder mogelijke consequenties heb je niets aan retoriek. Dus we speuren naar bondgenoten buiten Europa, voor een uitweg. Via Syriza’s vernedering dachten Brussel en Berlijn een vaccin te ontwikkelen, ter ontmoediging, maar ik vrees de revolutie niet.’

Het omtoveren van wijken

Wie de wereld van António Costa wil begrijpen, wandelt naar de wijk Intendente. In de tijd dat Costa begon als burgemeester van Lissabon, sinds 2007, was die buurt grimmig en in verloedering – woonde je er niet, dan bleef je er weg. Het plein was vol prostitués en rapaille, het centrum van heroïne, diefstal en doodslag. En aan dát plein kocht Costa een café, vormde het om tot stadhuis, en vertrok erheen met zijn kabinet van veertig man.

Een klein decennium later kijkt João Wengorovius Meneses daar voldaan om zich heen. De unheimische geest is vervlogen, verwisseld voor hippe koffiehuizen en ook ’s nachts is het veilig, terwijl enkele oude kroegen er voortbestaan, een rauw rafelrandje en een zweem van lichte zeden – een prettige mengeling, niet ineens suikerzoet. Het lééft. Als architect van de omtovering luistert Meneses er naar het geluk en de zorgen van zwervers en ondernemers. Hoogleraar sociale economie is hij, en destijds de rechterhand van Costa.

‘De eerste weken’, zegt Meneses, ‘bedreigde “de onderwereld” hier de burgemeester met de dood – de handel liep vlug terug, omdat Costa de cafés vroeger liet dichtgaan. Hij waagde zich in de taveernes en tapperijen, ging naar de lokale wasserette, zwierf door de buurt en bracht zo de ommezwaai teweeg – in de loop van drie jaar ruilde Intendente van gedaante.’

António Costa, zoon van een dichter-communist met Indiaas bloed, maakte vlug naam in linkse kring. Bij zijn inwijding als minister was hij 36 jaar, maar met name won hij waardering voor het injecteren van een vrijzinnig socialisme in Lissabons geplaagde wijken. In een brief had Meneses dat geopperd, en Costa ging meteen akkoord. ‘Zijn pragmatisme en idealisme vloeiden erin samen’, vertelt Meneses, lopend naar het aanpalende Mouraria.

Nadat koning Afonso in de twaalfde eeuw de hoofdstad heroverde op de Moren, liet hij één wijk als getto aan de moslims: Mouraria. Later is daar de fado geboren, het ‘lied van Lissabon’, dat de droeve ziel bezingt. Vandaag hoor je de klank van Chinezen en Pakistanen in het labyrint van steegjes, je ruikt hun keukens, en je ziet er het oude Portugal van waslijnen en tegeltjes en van armoede – inmiddels vermengd met toeristen en de nouveaux riches.

‘Met veertien miljoen euro,’ zegt Meneses, ‘gingen Costa en ik hier het verval en de uitsluiting tegen. Zie dat restaurantje, daar: na een subsidie om de boel op te fleuren, draait het viermaal meer omzet. De baas begon onlangs een tweede zaak, in Miami. Dit is in het klein de denkwijze van Costa: zwengel alles aan, dan kom je vooruit.’

Allereerst hingen Meneses en Costa de duistere straatjes van Mouraria vol kleurrijke lampen, ook binnen in vuilnisbakken, om een vagebond bij te schijnen. En lampen gingen over in kunst, in een buitenbioscoop en een opera op een plein, met koortjes op balkons. Een bibliotheek en een galerie, en dertig ‘sociale bedrijfjes’. Na lange, lange tijd van lichte anarchie vertrouwt men hier geen permanente politie – en zo vroeg Meneses aan de bejaarde dames, die schilderachtig maar eenzaam uit het raam hangen, om bij rumoer het noodnummer te bellen. Nu noemen zij zich senhoras de segurança.

Zodanig onderging Mouraria een metamorfose, dat op uitnodiging van Costa in 2012 voor het eerst in de historie een president de wijk in liep. Zijn naam is Aníbal Cavaco Silva, de man die drie jaar later – o, ironie – Costa verbood de politiek volkómen om te gooien.

‘Het liefst gaat Costa heel Portugal te lijf zoals in Mouraria,’ zegt Meneses, ‘maar dat is moeilijk. Hij verhoogt pensioen en minimumloon, en als keynesiaan wil Costa nu véél investeren, maar hij kon niet sparen in goede tijden. Dit is een listige periode: de banken wankelen weer, Brazilië en Angola verkeren in recessie en de trojka zint op wraak… Niccolò Machiavelli raadde politici aan: voer pijnlijke zaken in één keer door en breng mooi nieuws in delen. Maar bij Costa is het andersom, ben ik bang – víer jaar zal hij niet overleven.’

Ook in Mouraria is het onheil niet volledig verdwenen. Als Meneses een vintageboetiekje binnenloopt, langs grammofoons en retrokleding, zit de eigenaresse in een hoek te huilen. Zo-even zei ze de dronkaards – die aldoor op haar drempel zitten – dat ze wég moeten wezen, geen klant durft nog de winkel in. Nu verpozen ze onder een boom bij de crèmewitte kerk, in de schaduw, rustig hasjiesj rokend. Maar ze zullen terugkeren om ‘alles te vernielen’.

‘Door de vaart van de vooruitgang’, zegt Meneses, ‘voelen zij zich gekleineerd, achtergebleven. Ook veel ouderen spraken van hun “kleine, minderwaardige leventjes”, die niemand zou missen. Daarom schoten we foto’s van hen, die we groot op buitenmuren plaatsten, als wijkiconen. Zij, de mensen, zijn de spil van verandering.’ Ook figureren ze in het stripverhaal van de nieuwe buurtkrant Rosa Maria. Lichte spot dreef de tekenaar met de alcoholici, die kwaad verhaal kwamen halen, maar inmiddels trouwe lezers zijn.

De bijna-boete

Het vertrouwde panorama. De oude binnenstad, heuvels aan weerszijden en de Taag grijzig in de verte – van vijftig meter hoogte kijkt José Vieira da Silva er opnieuw over uit, door de immense glaswand. Vóór de trojka’s entree was dit zijn ministerssalon, en nu is hij weergekeerd bij Arbeid, Sociale Zaken en Solidariteit. ‘Terug in de tijd, dat is de bedoeling’, zegt Vieira da Silva, een timide man. ‘Maar Passos Coelho’s hand is nog voelbaar.’

In de tussentijd verdween een kwart van de ambtenaren uit het ministerie, ‘met een hiaat in het beleid tot gevolg’. Costa bracht de privatiseringen ten einde, maar die van vroeger tenietdoen gaat niet – de energievoorziening blijft bij een Chinees staatsbedrijf. En Portugal Telecom belandde in handen van de Altice-groep. ‘Ik betaal zo min mogelijk salaris’, zei topman Patrick Drahi, die zeven miljard euro bezit. Sindsdien vreest men voor uitbesteding naar Azië.

‘Het diepste litteken’, zegt de minister, ‘is de uittocht van een half miljoen Portugezen, veelal jonge academici – naar Noord-Europa, naar de oude koloniën. Hier keek Passos Coelho niet naar hen om.’ Onder het trojka-akkoord dijde de werkloosheid vlug uit tot achttien procent, en hoewel de daling onder Costa versnelt – minus 1,6 procent in één kwartaal – is officieus nog altijd een kwart zonder baan, volgens denktanks.

De oplossing verdeelt de linkse alliantie: de gedoogpartijen pleiten voor verlichting van de staatsschuld (van 130 procent), wat het IMF voorschrijft, maar in Berlijn een doodzonde is. Costa zwijgt erover. Vieira da Silva: ‘Ach, de communisten weten hoe de Griekse stand van zaken is, ná Syriza’s poging… Eén land is in Brussel domweg alleen, en Portugal is dat nu. Wij willen eerst tonen dat onze werkwijze duurzaam is, betere kaarten krijgen. En ja, wie is niet bang voor de tucht van de markten? We zijn omzichtig, zeker na de bijna-boete.’

De Europese Commissie wilde Portugal vorig jaar zomer bestraffen om een te hoog tekort (van 4,4 procent) op de begroting in een van Passos Coelho’s jaren. Die had met staatsgeld de bank Espírito Santo van omvallen gered (anders was het tekort maar 3,2 procent), terwijl de trojka vertrok zonder één kanttekening erover. ‘Krijgt Portugal de boete,’ zei Passos Coelho, ‘dan is dat Costa’s schuld’ – hem een ‘diplomatiek gebrek’ verwijtend. Zowel Commissie-chef Jean-Claude Juncker als Noord-Europese politici betoogden vóór beboeting, wat een unicum zou zijn; tientallen van zulke zaken bleven onbestraft sinds 2003. Duitsland overtrad de regel toen als eerste.

De gedoogpartijen in Lissabon noemden het ‘een oorlogsverklaring’ en ‘chantage’, om de linkse politiek te ondermijnen, en zelfs Costa dreigde met een rechtszaak. Ten slotte zag Juncker ervan af: Wolfgang Schäuble – de Duitse minister van Financiën – belde eurocommissarissen op, bespeelde ze, haalde ze over om ertégen te stemmen, blijkt uit speurwerk van de Brusselse krant Politico. Geenszins uit genade met Costa, maar ook Spanje had een tekort, en hij wilde de Partido Popular – een rechtse bondgenoot – niet verzwakken. ‘We zijn niet roomser dan de paus’, zei Juncker binnenskamers. ‘En de paus verkiest een boete van nul euro.’ Die paus is Schäuble, en een symbolische boete is óók een boete. Tegelijk dreigde Schäuble met een tweede trojka-programma, als Costa van ‘de regels’ blijft afwijken.

In zijn kamer aan de Universiteit van Lissabon vervalt João Ferreira do Amaral in gepeins over deze zaak. ‘Wie de geschiedenis van deze jaren schrijft,’ zegt de econoom, ‘zal de Commissie tot grootste zondaar dopen. In 2010 ving de verduitsing daar aan, ineens ademde alles het neoliberalisme; in respons op de Griekse zaak greep Berlijn stilletjes de macht in Brussel. De werkgroepen van de Commissie zijn nu strenger dan het IMF. Zij hoort het algemeen Europees belang voor te staan, groei waar dat gewenst is, niet méér winst voor de luidste hoofdstad – haar onafhankelijkheid is ze verloren.’

Onder de eeuwige glimlach van Ferreira do Amaral, een dwarse denker in het debat, ligt de verbittering. En oprecht onbegrip. ‘Al binnen een jaar kromp de economie vier procent meer dan de Commissie voorspelde’, zegt hij, ‘en nooit stelde zij de verwachtingen bij. Terwijl de krimp doorging. Het rekenmodel, de intenties – het is onnavolgbaar… Niet eenmaal overlegde Passos Coelho goede cijfers, wat logisch is: wie zó vlug zó veel versobert, creëert hoe dan ook een recessie. Vanwaar die haast? Investering lokte het niet aan. En de staatsbedrijven werkten naar behoren, hun privatisering is domweg dogmatisch. Alles draait om politiek, niet om economie.’ Alleen de handelsbalans is onder Passos Coelho rechtgetrokken; omdat de binnenlandse vraag wegviel, niet door meer uitvoer.

De economie krabbelt op, maar alleen een afscheid van de euro brengt echte voorspoed, vermoedt de hoogleraar. De centrale bank verlaagde vroeger de escudo – nu moest de trojka de lonen verlagen om Portugal ‘goedkoper’ te maken. ‘Op onze noden is de euro niet toegesneden,’ zegt Ferreira do Amaral, ‘hij dient het Noorden. Voor ons en de Grieken is een veertig procent zwakkere munt gewenst. Tot het zover is, wint de Commissie. Maar hoe ze ons en Athene tot zwijgen bracht, zal een pyrrusoverwinning zijn.’

Grândola, zonverbrand oord

Even na middernacht, op 25 april 1974, klonk het wachtwoord op de radio. Een verboden lied – Grândola, Vila Morena van Zeca Afonso – dreef de ‘linkse soldaten’ de straat op, klaar voor de staatsgreep, en de burgers volgden vlug. In de geweerlopen deden ze anjers, als bajonet van de vrede. Het fascisme van António Salazar, dat veertig jaar duurde, bezweek na zes uur. Op de vibrato van Zeca Afonso ruilde Portugal de Estado Novo in voor democratie.

Februari 2013. In het parlement houdt premier Passos Coelho een toespraak, als de burgergroep Que se lixe a troika – ‘Sodemieter op, trojka’ – vanaf de publieke tribune de beroemde regels aanheft: ‘Grândola, zonverbrand oord, / land van broederschap. / Het volk heeft de leiding / binnen jouw grenzen, o stad. // Op iedere hoek, een vriend. / In ieder gelaat, gelijkheid.’ Het lied klonk vaker op in trojkatijd, bij elke betoging – de woorden ontlokten tranen aan de ouderen. In dat stadje Grândola, symbool van verzet, is in 2013 weer een communist tot burgemeester verkozen. En nu geeft hij tien miljoen euro méér uit, ‘voor onze waardigheid’, zal hij erover zeggen.

De rode hangbrug over de Taag heette de Salazarbrug, is omgedoopt tot de Ponte 25 de Abril, en voert de trein uit Lissabon naar de Alentejo, het domein van de communisten. Bij het hoge Christusbeeld – aan de zuidoever – ligt de oude industrie, en landinwaarts vind je de landerijen waarop de ‘collectieve boerderij’ verrees, na de Anjerrevolutie. Voorbij de diepgroene weides, overlopend in dorre bossen, is daar het zonverbrande oord Grândola, dat in een middagslaap is gewenteld.

Uitgezonderd de 73-jarige António Figueira Mendes. Op het stadhuis hing de burgemeester drie wandportretten tegenover zijn bureau: van schrijvers Fernando Pessoa en José Saramago en, jawel, van de troubadour. In de donkere dagen van de dictatuur reisde Zeca Afonso het land door, zong zijn verboden muziek, belandde in de cel – maar in Grândola stond de politieke politie bevreesd, dadeloos toe te luisteren. De lofzang op het ‘dappere stadje’ volgde. ‘Het is een vrijheidshymne,’ zegt Figueira Mendes, ‘die evengoed tegen het fascisme als tegen de trojka pleit.’

In de voorbije jaren van versobering liep het tekort aan dokters in deze regio op tot 86; de bouw van hotels kwam stil te liggen, wat de werkloosheid opjoeg; de koopkracht zakte in en zo ook de lokale economie, een vicieuze cirkel. ‘De trojka’s beleidslijn’, zegt de burgemeester, ‘was gebaseerd op onrecht en afbraak.’

In dit stadje van vijftienduizend zielen wakkert Figueira Mendes de kentering aan. Nu heerst er de stilte van de middag, één cementmolen maalt, de oude heren dagdieven bij hun witgekalkte huisjes, maar algauw begint de grote bouw. Voor tien miljoen euro verschijnt er een museum, worden de school en het park gerenoveerd, en de cafés en restaurants, de bibliotheek en de Romeinse ruïnes, wordt de watertoevoer verbeterd, en zo verder.

Figueira Mendes leent ervoor bij èn spreekt het Portugal2020-fonds aan. De Europese Commissie steekt het land 25 miljard euro toe voor ‘groei en banen’, wat je als mea culpa kunt opvatten, maar Figueira Mendes weet wel beter. ‘De stadsbegroting is zozeer verkleind dat we van dat fonds afhankelijk zijn. Brussel neemt en geeft, maar kan haar hand ook terugtrekken; ze dreigt met boetes en korting op subsidies. Het is ondoenlijk: wederopbouw onder onwettige pressie, nota bene door een bondgenoot.’

Acht maanden zat Figueira Mendes gevangen, in de jaren zestig, om zijn strijd tegen ‘uitbuiting, misère en repressie’. Het regime hield hem steeds nachtenlang wakker, als slaapmarteling. Zo diep drong de trojka niet door in het leven, dat weet hij, maar de analogie houdt hij aan. Na de omwenteling van 1974 was hij Grândola’s eerste burgemeester, tot ’89. ‘In die vroege dagen moesten we de democratie weer “leren”, onszelf en de stad opvijzelen. Nu trad ik opnieuw aan in kritieke tijd, en het procedé is eender.’

De zuidelijke zeven

Evenwel blijft venijn vrijwel buiten het debat. ‘Portugal kent geen type-Varoufakis’, had econoom Ferreira do Amaral gezegd. ‘Niemand onderzocht de trojka hier, die boeken zijn niet geschreven.’ Liever grijpt Portugal terug op de kunsten, op de música de intervenção. Niet alleen Grândola weerklinkt weer, ook subtiele liederen tegen de trojka. In een fadohuis in Lissabon, vier jaar geleden, vertelde Cristina Branco hoe ze zwoegde op een album vol ‘financieel-sociale vragen’. Ze is een van ’s lands allermooiste stemmen, die Slauerhoffs poëzie in het Portugees vertaalde. ‘Maar nu dringt de politiek mijn fado binnen.’

Ze vroeg veertien dichters om een hedendaags leven te schetsen, in crisistijd. ‘De verhalen zijn zo duister’, zei Branco bij een cafezinho, ‘dat ik er eentje niet zing, maar opzeg.’ Dat is De werkloze met kinderen. De man gaf zijn linkerhand voor een baan, werd ontslagen, gaf zijn rechterhand, kreeg weer zijn congé, en gaf ten slotte zijn hoofd. In een ander lied zoekt een jongen emplooi over de grens, en in wanhoop schrijft hij zijn meisje brieven op zakdoekjes. ‘Het is een liefdesvers,’ zei de zangeres, ‘maar de essentie is tragisch.’

In culturele kring kreeg Branco’s verzet veel navolging. De groep ‘Sodemieter op, trojka’ is gevormd door regisseurs en schilders en schrijvers, en de tweede gedoogpartij in het parlement staat onder leiding van een actrice en letterkundige, genaamd Catarina Martins, die de alliantie met premier Costa aanblies.

‘Ik ben opgevoed met de samenhang van kunst èn politiek’, vertelt Martins, de 43-jarige voorvrouw van Bloco de Esquerda, dat verwant is aan Syriza. Ze las hoe António Lobo Antunes in zijn romans de koloniale oorlog uitploos, hoe José Saramago de polemiek met het IMF, de EU en de Kerk aanging. In 1992 pleegde premier Cavaco Silva (die laatst Costa liet zwijgen over de staatsschuld) censuur op een ‘blasfemisch’ boek van Saramago – waarna de latere Nobelprijslaureaat in ballingschap ging.

Dat de overheid in trojkatijd haar verzameling van Joan Miró’s schilderijen wilde verkopen, voor 35 miljoen euro, wekte dan ook de woede van Catarina Martins en de bevolking – en veilinghuis Christie’s stuurde de 85 doeken terug. ‘Het is waanzinnig’, zegt Martins in haar parlementskamer. ‘Dreigt er een bank te bezwijken, dan tovert men vier miljard euro tevoorschijn, vanuit het niets. Maar wil je investeren in werk of onderwijs of zorg, dan is dat “onmogelijk”, daarvoor “bestaat” geen geld – de trojka is thatcheresk, ze blijft beweren dat er geen alternatief is. Helaas weigert Costa het financiële stelsel om te gooien; écht links is hij niet.’

Ze zet haar poging voort de premier te overreden om de schuldvraag in Brussel ter tafel te brengen: ‘Nu gaat bijna vijf procent van ons geld naar rentebetaling, terwijl het tijd is voor staatsinvesteringen – daarná volgen de bedrijven vanzelf, die dynamiek is bekend.’

Vorig jaar sloot Costa een verbond met Alexis Tsipras, getweeën riepen ze op tot ‘groei in Europa’, en de Griekse premier ontving in de nazomer politici uit Frankrijk, Italië, Spanje, Portugal, Cyprus en Malta in Athene: de ‘zuidelijke zeven’ als gevechtslinie. Catarina Martins verwacht geen getijwisseling; de socialisten in Parijs en Rome vindt ze evenmin links. ‘François Hollande en – tot voor kort – Matteo Renzi bewandelden de “derde weg”, ze zijn sociaalliberaal; de markt is heilig. Anders mag je in Europa niet regeren.’

Volgens Yanis Varoufakis, de Griekse oud-minister, is Syriza’s revolte alléén grof gesmoord door Berlijn om ‘de vrees Gods’ in Rome en Parijs vast te zetten. ‘Wie in Europa gelooft, lijdt nu het meest’, zegt Martins. ‘De les van Syriza: als je de Brusselse besparingen bestrijdt, moet je op uittreding zijn toebereid. De euro verlaten, de banken en de industrie nationaliseren – dat is de voorwaarde. Syriza wilde dat niet en werd verwoest. Het is de dood van de democratie, als de Lente van Lissabon uitmondt in een tweede deceptie.’